Wie bewaart, die heeft wat

Waarschijnlijk was het een combinatie van ouderdom en karakter, maar mijn oma had de neiging nogal veel te bewaren. In het klein waren dat de zorgvuldig uitgeknipte krantenberichtjes die op de eettafel verspreid lagen, in het groot de zolder die zo volgestopt was dat je je er een uur kon verstoppen zonder bang te zijn gevonden te worden. Overigens droeg mijn opa daar met een enorme verzameling al dan niet theologische boeken ook flink aan bij. Het vraagt dan ook weinig voorstellingsvermogen te bedenken hoeveel werk het kostte dat alles op te ruimen toen mijn opa er niet meer was en mijn oma naar het verzorgingshuis vertrok.

Ik betrap mezelf ook op deze bewaarzucht. Onder de aanname dat ik nog niet aan het dementeren ben, moet ik dat wijten aan de genen en aan de stem in mijn hoofd die zegt “wie bewaart, die heeft wat”. Toen ik nog jong was, knipte ik elke week de uitslagen en de standen van diverse voetbalcompetities uit de Voetbal International om daar vele plakboeken mee te vullen (dit was ook de tijd dat ik alle uitslagen van Ajax tot een paar jaar terug feilloos wist). Tegenwoordig zijn het kranten, tijdschriften en vooral provinciale stukken die ik licht maniakaal bewaar.

Al even voorspelbaar is dat ik aan het eind van het jaar (de kersttijd is niet voor niets een tijd van bezinning) een ernstige behoefte voel om op te ruimen. Dat gaat veruit het makkelijkst met de tijdschriften, waarvan ik dezer dagen alle afleveringen uit 2009 naar de papierbak breng. U kunt hier terecht uit constateren dat tot en met december 2011 alle afleveringen van 2010 blijven liggen… Met een iets hogere frequentie gooi ik de kranten weg, want bij de krantenbak valt het iets meer op dat hij overladen raakt. De reden voor het bewaren is hier nog het meest duister, want de kans is nihil dat ik vandaag nog behoefte heb de krant van 13 december te lezen (maar hij ligt er nog wel).

Van de stukken die de provincie mij in ongekende gulheid sinds maart 2003 vrijwel dagelijks toestuurt, kan ik nog moeilijker afscheid nemen. De meeste ervan liggen op hoge stapels, waarbij ik amper meer weet welke documenten uit welke periode van welke commissie waar liggen. Sommige zijn quasi-geordend verzameld in opbergboxen met veelzeggende titels als ‘Noordzeekanaalgebied’, ‘OV projecten’ en ‘Wieringerrandmeer’. Hoewel de harde praktijk leert dat ik vrijwel nooit meer oude stukken raadpleeg, omdat het meeste in mijn hoofd zit of op de site van de provincie terug te vinden is, kan ik definitief afscheid nemen nauwelijks over mijn hart verkrijgen. Gelukkig word ik daar met het einde van mijn Statenperiode in zicht wel wat makkelijker in, maar plannen en visies in de papierbak zien verdwijnen blijft pijnlijk.

Als ik dus toch een goed voornemen voor 2011 moet formuleren, dan zou het zijn mezelf aan te leren dat weggooien mij niet per se een slecht mens maakt. Maar “opgeruimd staat netjes” gaat het gelukkig nooit worden.

Proeven aan de provincie III: Geld

Er is een wijdverbreid idee dat bij de provincie het geld tegen de wanden klotst. Tot voor kort was dat behoorlijk waar en ook nu zijn provincies nog steeds niet armlastig. Maar net als de gemeenten ontkomt het middenbestuur de komende jaren niet aan stevige bezuinigingen. Noord-Holland heeft bijvoorbeeld voor de begroting van 2011 bijna 65 miljoen aan bezuinigingen opgenomen. Voor een belangrijk deel is dat het gevolg van kortingen door het Rijk. In de vorige kabinetsperiode is in totaal 1,1 miljard bij de provincies weggehaald en ook de bezuinigingen van het huidige kabinet zullen gevolgen voor de provincies hebben.

Daar staat tegenover dat veel provincies recent hun aandelen Essent of NUON hebben verkocht – Noord-Holland overigens met grote tegenzin – en daarvoor fors gecasht hebben. Vooral bij grootaandeelhouders als Noord-Brabant en Gelderland liep dit in de miljarden. Een financiële purist zal waarschijnlijk tegenwerpen dat het hier om incidentele middelen gaat (je kunt immers maar één keer verkopen en de jaarlijkse dividenden vallen weg), maar met dat geld is wel voor lange tijd een hoop leuks te doen. Waarschuwing: met het verschil tussen structureel en incidenteel zul je als nieuw Statenlid vaker om de oren worden geslagen.

Wanneer een tekort op de begroting dreigt (en de provincie wordt geacht meerjarig een sluitende begroting te hebben), zijn er kortweg twee mogelijkheden: meer inkomsten of minder uitgaven. Bij de laatste Noord-Hollandse begroting is vooral de discussie gevoerd over terugdringen van de uitgaven door een aantal taken af te stoten en andere op een lager pitje te zetten. Op het ‘Profiel provincies’ en de bijbehorende kerntaken kom ik een andere keer nog terug.

Hier wil ik het hebben over de inkomsten van de provincie. Die zijn eigenlijk heel overzichtelijk, wat aan de ene kant prettig is en aan de andere kant precies het probleem aangeeft. Een belangrijk deel is afkomstig van het Rijk, via het Provinciefonds (in Noord-Holland voor 2011 naar verwachting zo’n 110 miljoen) en via specifieke uitkeringen, bijvoorbeeld voor jeugdzorg of openbaar vervoer (een kleine 120 miljoen). Daarnaast is er een klein bedrag aan leges en heffingen en een wat groter bedrag aan dividenden.

Dé knop waar de provincie zelf aan kan draaien om meer inkomsten te krijgen zijn de opcenten op de motorrijtuigenbelasting. De gemiddelde automobilist zal het niet doorhebben, maar een deel van het bedrag dat hij/zij betaalt, vloeit naar de provinciale kas. Jaarlijks bepaalt elke provincie zelfstandig het opcententarief, waarbij Noord-Holland al jaren het laagste tarief heeft (sommige partijen zijn daar trots op…) en Zuid-Holland het hoogste. De 67,9 opcenten leveren Noord-Holland zo’n 190 miljoen per jaar op, wat betekent dat elke opcent staat voor ongeveer 2,8 miljoen. Bij een opcentenverhoging – die in 2012 kan ingaan – is het verstandig rekening te houden met de omliggende provincies Utrecht en Flevoland en onder hun tarief te blijven. Dat zou betekenen dat de opcenten nog met 4,5 punt omhoog kunnen, waarmee je structureel ruim 12 miljoen extra te besteden hebt. Misschien geen populair verhaal in tijden van bezuinigingen, maar wel de moeite van het onderzoeken waard.

Tot slot kan ik er niet omheen ook een flinke smet uit de afgelopen jaren te noemen, die alles te maken heeft met de wens wat meer geld binnen te krijgen. Noem de woorden Noord-Holland en IJsland in één zin en vrijwel iedereen weet waar het over gaat. Omdat de provincie vrij grote reserves heeft – voor projecten zoals de 2e Zeesluis, Zuidas of Westfrisiaweg – die op korte termijn niet allemaal besteed zullen worden, werd besloten dat geld tijdelijk op verschillende spaarrekeningen te zetten. Ook in het buitenland en dus ook in IJsland, bij Landsbanki. Een bedrag van 78 miljoen is na het omvallen van die bank ‘onzeker’, wat zoveel wil zeggen dat we niet weten wanneer we het terugkrijgen en welk deel van dat bedrag. Het leidde tot een onderzoek door een speciale commissie uit de Staten en het opstappen van meerdere gedeputeerden en in de nasleep ook de Commissaris van de Koningin.

Inmiddels staat al het geld dat we tijdelijk niet nodig hebben, bij het ministerie van Financiën in het kader van schatkistbankieren. Minder rente, maar meer zekerheid. Ik durf wel te voorspellen dat ergens in de komende vier jaar een Statenlid gaat vragen of we niet moeten proberen een wat beter rendement te behalen…

Dit is deel drie van mijn serie ‘Proeven aan de provincie’. Eerdere afleveringen gingen over moties en vragen.

Political Song XXIV: Bob Marley – Redemption Song (1980)

Hoe en wanneer het precies is gekomen, kan ik niet meer helemaal nagaan. Maar sinds een paar maanden klinkt in de Arena telkens in de rust Three little birds van Bob Marley. Natuurlijk vooral vanwege de geruststellende woorden “Don’t worry ‘bout a thing / ‘Cause every little thing gonna be all right”. Een tekst die dit seizoen overigens aan het begin vanzelfsprekend klonk, daarna optimistisch tegen beter weten in, en de laatste weken weer ouderwets geruststellend. De calvinist in mij denkt dan maar dat er ook nog gewerkt moet worden en niet alles vanzelf gaat.

Maar goed, Bob Marley behoorde nou niet direct tot mijn lievelingsartiesten. Sterker nog, ik zou nauwelijks meer dan drie songtitels kunnen reproduceren. Van reggae word ik niet echt warm, van rastahaar krijg ik jeuk, blowen vind ik niks aan en ik voel geen diepe behoefte mijn volgende vakantie op Jamaica door te brengen.

Ik ben niet bekeerd (en zeker niet tot het Rastafari geloof), maar moet toch erkennen dat ik Bob Marley meer recht moet doen. Dan vooral vanwege zijn politieke en maatschappelijke betekenis voor het land Jamaica en het tegengaan van spanningen tussen bevolkingsgroepen. Want de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik met een groot deel van zijn muziek nog steeds weinig op heb. Wel maak ik heel graag een uitzondering voor wat vandaag de 29e political song is geworden: “Redemption Song“.

In The New Statesman is al fraai betoogd waarom dit lied, naast “Get Up, Stand up” een politieke lading heeft. Tegelijk is er een duidelijke religieuze inspiratie te horen, al was het maar door de verwijzing naar verlossing of aflossing. En om dan toch het contrast te maken met alles dat wel in orde komt: wat mij aanspreekt is de activistische houding die klinkt in “How long shall they kill our prophets / While we stand aside and look?” en de oproep om daar iets te gaan doen. Breekbaar, kwetsbaar en in het besef wat kan en wat niet.

Won’t you help to sing
Another song of freedom? –
‘Cause all I ever had:
Redemption songs –
All I ever had:
Redemption songs:
These songs of freedom,
Songs of freedom.

Minder dan een jaar na het uitkomen van “Redemption Song” stierf Bob Marley, toen hij het schreef had de huidkanker zich al genesteld. Volgens sommigen is ook het besef van de naderende dood in dit lied te horen. In elk geval is het soberder uitgevoerd dan veel andere nummers, akoestisch en zonder begeleiding. Zo klonk het live in Dortmund:

Dit was 2010

Het was in meerdere opzichten een bijzonder jaar, 2010, met een aangenaam slot. Ik kijk met plezier terug op 2010 en kijk uit naar 2011. Evenals vorig jaar blik ik terug met de top-10 van muziek die ik aan het werk achter mijn computer het meest heb gedraaid:

  1. Wende – Dis, quand reviendras-tu?
  2. Coldplay – Fix you
  3. De Dijk – Zullen we dansen
  4. Jim Croce – Time in a bottle
  5. Iron and Wine – Naked as we came
  6. Kings of Convenience – I’d rather dance with you
  7. The Fray – How to save a life
  8. Hello Saferide – RE: Always on my mind
  9. Admiral Freebee – Nobody knows you
  10. Coldplay – Viva la vida

De musicoloog of psycholoog die op deze al dan niet samenhangende lijst een analyse wil loslaten, is van harte uitgenodigd.

Voor mij rest nu nog alle lezers een 2011 vol kleur en mooie gedachten te wensen!

Proeven aan de provincie II: Moties

Eén van de mooiste onderdelen van het politieke handwerk is toch wel de motie. Vandaar dat deel 2 van 'proeven aan de provincie' aan dit fraaie instrument is gewijd. Laat ik meteen ook maar aankondingen dat een volgende keer het amendement aan bod komt (en dan leg ik ook uit wat het verschil met een motie is).

Een motie bevat meestal een verzoek of een opdracht – het dictum - aan het bestuur, in het geval van de provincie is dat Gedeputeerde Staten. Er kan echter ook een mening van de Staten in worden verwoord die niet direct aan GS gericht is, maar bijvoorbeeld aan het kabinet of naburige provincies (tip: vermijd hierbij moties met een hoog 'Noord-Holland waarschuwt … voor de laatste keer'  gehalte). Na de uitspraak die van de Staten wordt verwacht, hoort een motie te eindigen met 'en gaan over tot de orde van de dag'. Uiteraard dient een motie ondertekend te zijn door tenminste één lid van Provinciale Staten.

De essentie zit, zowel taalkundig als politiek-strategisch, in de overwegingen en constateringen. Ten eerste de taal: alle gedachtestreepjes moeten aansluiten bij 'overwegende dat' of 'constaterende dat'; ik weet uit ervaring dat het hier heel vaak misgaat. Zelf heb ik er een voorkeur voor deze overwegingen op te bouwen van generaal naar specifiek. Dus bijvoorbeeld eerst verwijzen naar algemene uitgangspunten van beleid – duurzaamheid, solidariteit, financiële haalbaarheid - en daarna op een specifiek onderwerp inzoomen. Hierbij helpt het als je kunt verwijzen naar al eerder vastgelegd beleid, zoals het collegeprogramma, de structuurvisie (of een andere belangrijke beleidsnota) en soms ook rijksbeleid. De verdere overwegingen zijn dan een nadere invulling of toepassing van dat principe.  

Daarmee kom ik meteen bij het tweede aspect: politieke strategie. Juist de overwegingen kunnen steun voor de motie maken of breken. Met andere woorden, ik ben geneigd met Ab Klink te zeggen dat motieven ertoe doen in de politiek. Natuurlijk zijn andere partijen wel eens bereid uit pragmatische overwegingen toch met een motie in te stemmen, omdat de uitspraak hen - ondanks de overwegingen – wel bevalt. Maar veel discussie ontstaat vaak juist over de overwegingen. Als het goed is, bevat de motie namelijk een dwingende logica die loopt van de brede overwegingen via de specifieke overwegingen en dan naar de uitspraak die van de Staten wordt gevraagd. Hoewel het uiteindelijk draait om het dictum, voelen alle partijen die voor een motie hebben gestemd, zich indirect ook aan de overwegingen gebonden. Als je een meerderheid wilt halen (en het betreft dus geen symboolmotie om een statement te maken), probeer dan in de overwegingen met gevoeligheden van andere partijen rekening te houden.

Een nadeel van de motie is dat deze door het bestuur naast zich neergelegd kan worden. Dit gaat vrijwel nooit zonder slag of stoot. Op z'n minst zal de gedeputeerde in de commissie of in PS moeten uitleggen waarom hij of zij de motie niet uitvoert (of maar ten dele). Niet uitvoeren van een motie kan er uiteindelijk toe leiden dat het vertrouwen in de gedeputeerde wordt opgezegd. Aan de andere kant is mijn ervaring dat je juist vanwege deze uitvluchtmogelijkheid soms eerder steun krijgt voor een motie dan een amendement. Andere partijen kunnen in een latere fase uitleggen dat ze het vooral als een signaal hebben bedoeld, terwijl je op het moment zelf wel politiek en publicitair kunt scoren met een binnengehaalde motie.  Je kunt ook bewust ervoor kiezen in de uitspraak van je motie meerdere opties voor uitvoering open te houden, zodat je een nieuw moment voor invloed en bijsturing inbouwt. Nog een andere mogelijkheid is de motie 'aan te houden' in de hoop dat je na nieuwe ontwikkelingen twijfelaars alsnog over de streep kunt trekken.

Een bijzondere motie is de 'motie vreemd aan de orde van de dag'. Deze gaat over een onderwerp dat niet op de agenda van de Statenvergadering staat, maar wel zo belangrijk wordt gevonden dat het per se die dag besproken moet worden (meestal vanwege de actualiteit). Ik vind dat dit soort moties alleen bij hoge uitzondering ingediend zouden moeten worden. Vaak blijkt dat het ook best op een later tijdstip had gekund, of gekoppeld had kunnen worden aan één van de agendapunten.

Overdaad schaadt sowieso al, maar dat kan nog worden versterkt door haast en slordigheid. Vandaar ook dat ik afsluit met een hartenkreet zuinig te zijn op en met de motie. Anders verliest dit prachtige instrument al gauw zijn glans en zijn waarde.

Op weg naar de Eerste Kamer?

Vanmiddag is dan eindelijk het advies van de kandidatencommissie voor de Eerste Kamer bekend geworden. Voor sommigen zal het oud nieuws zijn, voor anderen een verrassing, maar hoe dan ook: ik sta erbij! De commissie adviseert voor mij een 'opvolgingsplek' vanaf plek 7. De motivatie klinkt als volgt:

Jonge academicus met partijpolitieke ervaring

Harmen is een serieuze politicus die zorgvuldig formuleert en voor zijn leeftijd flink wat politieke ervaring meebrengt. Harmen werkt als universitair docent en is in die hoedanigheid deskundig op het terrein van politicologie en bestuurskunde. Hij kiest een sterk inhoudelijke en vaak analytische benadering die past bij het Eerste Kamerwerk. In de provincie Noord-Holland wordt de inbreng van Harmen als Statenlid en fractievoorzitter bijzonder gewaardeerd, zowel binnen als buiten de partij.

Harmen vervult al jarenlang met hart en ziel verschillende functies binnen GroenLinks en heeft daarmee een uitgebreid netwerk opgebouwd. Zijn netwerk bevindt zich met name binnen de academische en politieke wereld, dit kan zowel een kracht als een beperking zijn. Wij dragen Harmen Binnema voor een opvolgplek voor in blok 3.

Uiteraard had ik stiekem gehoopt op een plek in blok 2. Sinds ik het advies twee weken terug hoorde, heb ik vast een beetje aan die teleurstelling kunnen wennen. Tegelijk ben ik blij met de tekst van het advies, die recht doet aan wie ik ben en wat ik doe. Bovendien was ik benieuwd welke "concurrenten" ik voor mij moest dulden. Nu ik die vandaag heb gezien, kan ik mij de afwegingen van de commissie voorstellen.

Op 5 februari zal het partijcongres in Hilversum (meld u allen aan!) definitief de lijst vaststellen. Tot dat moment heb ik gelegenheid intern campagne te voeren en zoveel mogelijk leden ervan te overtuigen mij te steunen. Ik hoop daarbij op de morele en praktische hulp van velen – binnen en buiten GroenLinks – die in de afgelopen weken enthousiast op mijn kandidatuur gereageerd hebben.

Overigens ben ik van mening dat de Eerste Kamer behouden dient te blijven 🙂 

Bij het afscheid van Femke

Weggaan is iets anders

dan het huis uitsluipen

zacht de deur dichttrekken

achter je bestaan en niet

terugkeren. Je blijft

iemand op wie wordt gewacht.

— 

Weggaan kun je beschrijven als

een soort van blijven. Niemand

wacht want je bent er nog.

Niemand neemt afscheid

want je gaat niet weg.

 Rutger Kopland – Weggaan