Nieuwe wetten leiden vaak tot nieuwe instrumenten en nieuwe praktijken. Zo ook de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de vertaling die dat heeft gekregen in de Provinciale Stuctuurvisie met bijbehorende Verordening. Eén van de nieuwigheden is dat we als provincie onze eigen belangen moeten benoemen – zoals goede huisvesting voor iedereen of bescherming en ontwikkeling van natuur en landschap. Op het moment dat wij bang zijn dat die belangen worden aangetast, hoort de provincie in actie te komen. Dit kan bijvoorbeeld door een zienswijze in te dienen op een bestemmingsplan van een gemeente, wanneer die in een waardevol gebied woningen wil neerzetten. Nog verdergaand is dat de provincie de procedure "overneemt" met een inpassingsplan.
Overigens kan een inpassingsplan ook op verzoek van gemeenten worden gemaakt. Het is dus zeker niet beperkt tot het bijsturen, terugfluiten of overrulen van trage of onwillige gemeenten. Het kan ook zo z'n voordelen hebben om een project dat zich over meerdere gemeenten uitstrekt (en waar anders iedereen een eigen bestemmingsplan zou maken) via een inpassingsplan te regelen. Daarmee kan het sneller en efficiënter gaan, omdat één partij – in dit geval de provincie – het voortouw neemt. Het nadeel is natuurlijk wel dat de kosten voor rekening van de provincie komen, evenals de beroeps- en bezwaarprocedure.
In de commissie Ruimtelijke Ordening lopen de meningen over de vraag wanneer je wel of niet een inpassingsplan wilt overgaan, behoorlijk uiteen. We zijn het er van links tot rechts over eens dat het geen doel op zich is zoveel mogelijk van dit soort plannen te maken. Als het niet nodig is, dan geen inpassingsplan, maar andere methoden inzetten.
Maar wanneer is het (niet) nodig? Sommige partijen, met name VVD en CDA, voeren dat laatste principe wel erg ver door. Of het nu vanuit het kostenaspect is, of vanuit de gedachte dat alles in principe decentraal gedaan moet worden, zij pleiten voor het inpassingsplan als uiterste middel: nee, tenzij. De redenering lijkt te zijn dat alleen wanneer gemeenten echt dwarsliggen en niet aan uitvoering van provinciale belangen willen meewerken, het inpassingsplan om de hoek komt kijken. Wanneer gemeenten het eens zijn, ligt een intergemeentelijk bestemmingsplan volgens hen meer voor de hand.
Ook GroenLinks vindt dat we de provincie niet moeten overstelpen met inpassingsplannen. Maar dan eerder vanuit een ja, mits benadering. Natuurlijk zien wij ook dat inpassingsplannen geld kosten en risico's verschuiven van gemeenten naar de provincie. Tegelijk denken wij dat een gezamenlijke aanpak met één leidende overheid ook kosten én tijd kan besparen. Vanuit het perspectief van de burger (ipv de bestuurslaag) betekent dat een zorgvuldigere omgang met belastinggeld.
Het argument dat gemeenten het "toch eens zijn", leidt er bovendien wat mij betreft niet toe dat we dan per definitie geen inpassingsplan maken. Als wij onze rol als gebiedsregisseur (vreselijk woord ik weet het) op de kerntaak (nog zo'n vreselijk woord) ruimtelijke ordening serieus nemen, dan hoort daar ook bij dat we een aantal provinciale belangen actief zelf veilig stellen. De kernvraag is dan niet of er een conflict ligt met de gemeente(n) of dat provincie en gemeente(n) het eens zijn, maar hoe belangrijk wij als provincie het vinden dat een onveilige weg wordt verbeterd, dat natuurgebieden worden aangekocht en dat een bedrijventerrein duurzaam wordt ingericht. Als die vraag positief wordt beantwoord, ligt een inpassingsplan voor de hand. Zeggen wat je denkt én doen wat je zegt.