Ook bij de komende Statenverkiezingen zal er voor Noord-Holland een Kieskompas worden gemaakt. Zo kwam het dat afgelopen donderdag vertegenwoordigers van acht partijen die op 2 maart 2011 meedoen, zich verzamelden in het Provinciehuis, om onder leiding van André Krouwel onderwerpen te bedenken en stellingen uit te testen.
Laat ik vooropstellen dat het een gezellige en vermakelijke sessie was en ik – ondanks dat het best lang duurde en soms enige chaos optrad – er vertrouwen in heb dat de jongens en meisjes van het Kieskompas een mooie trits stellingen gaan opleveren die uiteindelijk tot een overzichtelijk politiek landschap zal leiden. Het is echter sterk de vraag wat dat landschap (met de dimensies links-rechts en conservatief-progressief) met de politieke werkelijkheid van Provinciale Staten te maken heeft.
Mijn bezwaren richten zich op twee hoofdpunten. Als eerste de selectie van de onderwerpen: de methode werkt zo dat die onderwerpen overblijven waar de verschillen tussen partijen het grootst zijn. Alle partijen mogen tevoren onderwerpen aanleveren die volgens hen belangrijk zijn, vervolgens worden die tot stellingen verwerkt en wordt op een bijeenkomst met de partijen getest wat hun posities zijn. Wanneer de partijopvattingen variëren van helemaal eens tot helemaal oneens, maakt de stelling een grote kans opgenomen te worden, wanneer iedereen het ermee (on)eens is of veel partijen rond de neutrale positie zitten, valt de stelling af.
Dit heeft als gevolg dat het grote aantal onderwerpen waar a) de provincie over gaat en b) redelijke mate van overeenstemming is van SP tot en met VVD, niet worden opgenomen, terwijl relatief kleine onderwerpen waar a) de provincie nauwelijks iets over te zeggen heeft en b) vaak slechts één of twee partijen sterk van de rest afwijken, wel worden opgenomen. Mijn ervaring van de afgelopen jaren is dat we het in de Staten – ook los van coalitie en oppositie – in grote lijnen vaak eens zijn over de gewenste koers. Grote ideologische tegenstellingen komen eigenlijk niet voor, wat overigens sterk met ons takenpakket samenhangt. Het argument dat het voor de kiezer relevanter is om de verschillen in beeld te brengen, is onjuist en misleidend, als dat ertoe leidt dat overeenstemming wordt weggestreept en kleine verschillen tot grote proporties worden opgeblazen.
Mijn tweede bezwaar gaat over de assen van het Kieskompas. In de politicologie woedt een flinke discussie over wat op dit moment de scheidslijnen in de politiek zijn (en of dat er twee of drie of meer zijn) en in hoeverre die scheidslijnen door de tijd heen veranderlijk zijn. Ik heb niet de pretentie daar het verlossende antwoord op te kunnen geven, maar weet wel dat het tamelijk merkwaardig is om de tegenstellingen links-rechts en conservatief-progressief op de provinciale politiek te plakken. Hoewel de provincie subsidies verdeelt en voor een deel ook nog in zorg en welzijn actief is, is van daadwerkelijke inkomenspolitiek of sociaal beleid dat tot herverdeling leidt zo goed als geen sprake. De traditionele sociaal-economische scheidslijn ontbreekt dus en het is – in het verlengde van mijn eerste bezwaar - alleen via onderwerpen en stellingen die ver van de provinciale praktijk afstaan mogelijk om hier partijen onderscheidend van elkaar te positioneren. Conservatief-progressief heeft wellicht nog enige betekenis in relatie tot onze bemoeienis met cultuur, maar het is de vraag of deze scheidslijn nu echt helpt om provinciale issues te duiden. We gaan niet over inburgering en bouwen geen moskeeën.
De beleidsterreinen waar de provincie écht over gaat, zoals ruimtelijke ordening, bereikbaarheid, regionale economie, natuur en milieu (klimaat) zijn niet zo eenvoudig te vatten in deze twee assen. Is het tegenhouden van megastallen links? Is het progressief om geen kolenoverslag in de haven te willen? Moet het beter benutten van bestaande bedrijventerreinen als rechts worden gezien? De keuze die de makers van het Kieskompas terecht hebben gemaakt – ook in reactie op de Stemwijzer – om het politieke landschap in meer dan één dimensie weer te geven, lijkt nu in zijn eigen nadeel te verkeren. Omdat het leidt tot kunstmatig uitvergrote tegenstellingen in een voorgedefinieerd speelveld, waarin ik de provincie niet kan herkennen.
Er is al genoeg hijgerigheid in de politiek, er wordt al genoeg gepolariseerd. De verschillen en tegenstellingen in de provincie zijn beperkt. Sommigen zouden misschien zeggen: de provincie is saai. Voorzover dat waar is, zou ik van harte hopen dat dat ook zo blijft.
Overigens ben ik van mening dat de Eerste Kamer behouden dient te blijven