Op naar minimaal vijf zetels

Net toen ik geruststellend wilde zeggen dat ik niet zenuwachtig was, voelde en hoorde ik mijn stem een flink aantal tonen omhoog gaan. De afgelopen week had ik er amper last van, maar toen ik de Rijtuigenloods naderde, waar gisteren het GroenLinks congres werd gehouden, kwamen ze flink opzetten en dat gebeurde weer toen we in de wachtkamer zaten. Maar eenmaal op het podium was de rust er gelukkig weer.

Bewust had ik ervoor gekozen niet voor een hogere plek te gaan dan de vijfde die de kandidatencommissie voor mij in gedachten had. Allereerst omdat ik twee goede gesprekken met de commissie heb gehad en ik vond dat zij een reëel beeld van mij hebben gekregen en in hun advies verwoord. Bovendien speelde mee dat ik de kandidaten voor 1 t/m 4 allemaal prima vind en mij kon vinden in hun hoge klasseringen. Gelukkig pakte het goed uit (elke strategie is zo briljant als het resultaat achteraf…) en kreeg ik in de tweede ronde 430 (van de 830) stemmen, net iets meer dan Margreet de Boer.

Plek 5 is het dus geworden en dat aantal zetels gaan we minimaal halen. Liever natuurlijk 6 of nog meer!

Twitter ze!

Vanochtend zijn mijn collega Madelinde en ik weer begonnen met ons keuzevak over sociale media. Eén van de thema’s in de komende weken zal zijn hoe politici gebruik maken van twitter en Facebook om zich aan (potentiële) kiezers te presenteren en welk beeld van zichzelf zij daarbij proberen neer te zetten.

Diverse onderzoeken laten zien dat volgers en vrienden het waarderen wanneer de politicus niet alleen maar vertelt over debatten, moties en werkbezoeken, maar ook iets van zijn of haar persoonlijk leven en drijfveren laat zien. De balans is overigens lastig te vinden, omdat een politicus bij uitstek met ‘multiple audiences’ te maken heeft, met uiteenlopende voorkeuren en behoeften – zo krijg ik wel eens commentaar als het te vaak over Ajax gaat. Aan de andere kant blijkt het effect van al die activiteit op sociale media op het stemgedrag klein. Het kan een beetje helpen, maar het is niet aan te raden om alles in te zetten op sociale media in verkiezingstijd, want bij kiezers spelen veel andere factoren een grotere rol.

Mede om die reden vind ik het boeiend om te zien hoe verschillende GroenLinks-kandidaten voor de Eerste Kamer (ja ja, ik ook hoor #hb5) zich deze weken op Facebook en twitter presenteren. Wat vertellen zij over zichzelf, hoe proberen zij sympathiek over te komen en in hoeverre helpen de ‘likes’ en aanbevelingen van anderen daarbij? Bovendien weet geen van ons wie er precies op het congres zullen zijn, behalve dat je iets kunt weten met dank aan de aanmeldingen bij het Facebookevent. Dus hoe bepaal je op wie je je met je boodschap gaat richten?

Posten op twitter en Facebook heeft sterk het karakter van schieten in allerlei richtingen en hopen dat je af en toe raak schiet. Een leuk tijdverdrijf, zeker voor de insiders in de partij en de liefhebbers van interne campagne, maar op het nut valt nog wel wat af te dingen.

De andere kant van het Binnenhof

Vier jaar geleden was ik er dichtbij, met uiteindelijk een zevende plek op de lijst na diverse spannende stemrondes. De afgelopen tijd, toen Yolan Koster (nummer zes) weer wethouder werd in Woerden, had ik de onduidelijke status van eerste opvolger. Maar zoals mag blijken uit de kandidatenlijst die vandaag werd gepresenteerd willen vier van de huidige vijf graag door en zullen ze zeker ook deze termijn netjes afmaken, net als fractievoorzitter Tof Thissen.

Zo besloot ik dus vorig jaar zomer mij opnieuw kandidaat te stellen en na twee gesprekken met de kandidatencommissie vorig najaar en lange tijd het mooie advies nog niet mogen rondbazuinen, kan ik vanaf nu iedereen vertellen dat men mij graag op plek 5 wil hebben. Als we hetzelfde aantal zetels zouden halen als in 2011, zou dat voor mij betekenen dat ik senator mag worden. De commissie zegt over mij onder meer:

“Hij is goed in staat om verbinding te leggen tussen de wetenschap, de alledaagse politiek en de uitwerking daarvan in de praktijk. Harmens benadering, sterk inhoudelijk en tegelijk analytisch, past bij het werk van de Eerste Kamer. Hij is een gedreven politicus en een uitstekend debater.”

Maar eerst is er uiteraard nog het congres op 7 februari, want het hoogste en laatste woord is aan de leden van GroenLinks. Een mooie uitdaging om de komende weken te laten zien waarom ik het vertrouwen verdien op plek 5 te komen om onze mooie partij en onze mooie idealen in Den Haag te gaan vertegenwoordigen.

Linkse samenwerking

Wellicht heeft de politieke ervaring van de afgelopen jaren mij wat te somber gemaakt, maar ik geloof niet zo erg in alle optimistische verhalen over linkse samenwerking. Dit was overigens niet de reden om de Ander NL manifestatie (mooi die groene en rode letters!) aan mij voorbij te laten gaan. Op zich was ik best nieuwsgierig naar de speeches van de drie lijsttrekkers en het gevoel dat ik zou krijgen bij toenadering tussen PvdA, SP en GroenLinks, maar nog zo veel dingen te doen… Tussen die andere activiteiten door zag ik wel via twitter een hele stroom berichten voorbij komen en tegen vijven de livestream van Job Cohens helemaal niet onaardige toespraak.

Enige tijd geleden werd in linkse kringen wat meewarig gedaan over de oproep van Mark Rutte om bij de Statenverkiezingen op één van de drie regeringspartijen te stemmen. Alsof de verschillen tussen die partijen ineens verdwenen waren? En Rutte was toch zelf van de VVD? Aan de linkerkant zie ik echter een vergelijkbare reactie: de linkse partijen lijken het eind van het kabinet-Rutte tot doel in zichzelf te hebben gemaakt. Als er maar een linkse meerderheid in de Eerste Kamer komt, maakt het niet zoveel uit op welke partij iemand stemt.

Ik hoop van harte dat het kabinet geen meerderheid in de senaat krijgt, maar dan vooral omdat GroenLinks heel groot geworden is. Dit zeg ik helemaal los van het persoonlijk belang dat ik daar als kandidaat bij heb… Maar de boodschap van deze verkiezingen moet naar mijn idee niet zijn dat we streven naar een “linkse” Eerste Kamer maar naar een “groenlinkse”.  Al te vaak heb ik bij landelijke verkiezingen meegemaakt dat GroenLinks stabiel bleef of licht verloor, maar we vervolgens geacht werden blij te zijn omdat de PvdA wel gegroeid was. Het risico is dat we zo hard roepen hoe belangrijk een linkse meerderheid is, dat we de twijfelende kiezer alle reden geven naar SP, D66 of PvdA uit te wijken. Terwijl het toch onze taak is uit te dragen dat het enige echte antwoord op dit kabinet GroenLinks is.

Bovendien gaan deze verkiezingen niet alleen maar om de Eerste Kamer. Ik ga mijn derde provinciale campagne tegemoet en heb door schade en schande geleerd dat de landelijke politiek hier een stevige schaduw over legt. Dat is bij deze verkiezingen meer dan ooit het geval. Maar het lijkt me toch ook in ons belang dat GroenLinks in alle provincies groot en sterk wordt en dat we de urgentie van een stem op GroenLinks benadrukken. Zodanig dat andere partijen bij collegevorming niet om ons heen kunnen. Want als de ervaring in de provincies in de afgelopen jaren iets heeft geleerd, dan is het wel dat de partij met wie we nu innige linkse samenwerking lijken te zoeken ons meer dan eens fors in de steek heeft gelaten.

Scheidslijnen in de provinciale politiek

Ook bij de komende Statenverkiezingen zal er voor Noord-Holland een Kieskompas worden gemaakt. Zo kwam het dat afgelopen donderdag vertegenwoordigers van acht partijen die op 2 maart 2011 meedoen, zich verzamelden in het Provinciehuis, om onder leiding van André Krouwel onderwerpen te bedenken en stellingen uit te testen.

Laat ik vooropstellen dat het een gezellige en vermakelijke sessie was en ik – ondanks dat het best lang duurde en soms enige chaos optrad – er vertrouwen in heb dat de jongens en meisjes van het Kieskompas een mooie trits stellingen gaan opleveren die uiteindelijk tot een overzichtelijk politiek landschap zal leiden. Het is echter sterk de vraag wat dat landschap (met de dimensies links-rechts en conservatief-progressief) met de politieke werkelijkheid van Provinciale Staten te maken heeft.

Mijn bezwaren richten zich op twee hoofdpunten. Als eerste de selectie van de onderwerpen: de methode werkt zo dat die onderwerpen overblijven waar de verschillen tussen partijen het grootst zijn. Alle partijen mogen tevoren onderwerpen aanleveren die volgens hen belangrijk zijn, vervolgens worden die tot stellingen verwerkt en wordt op een bijeenkomst met de partijen getest wat hun posities zijn. Wanneer de partijopvattingen variëren van helemaal eens tot helemaal oneens, maakt de stelling een grote kans opgenomen te worden, wanneer iedereen het ermee (on)eens is of veel partijen rond de neutrale positie zitten, valt de stelling af.

Dit heeft als gevolg dat het grote aantal onderwerpen waar a) de provincie over gaat en b) redelijke mate van overeenstemming is van SP tot en met VVD, niet worden opgenomen, terwijl relatief kleine onderwerpen waar a) de provincie nauwelijks iets over te zeggen heeft en b) vaak slechts één of twee partijen sterk van de rest afwijken, wel worden opgenomen. Mijn ervaring van de afgelopen jaren is dat we het in de Staten – ook los van coalitie en oppositie – in grote lijnen vaak eens zijn over de gewenste koers. Grote ideologische tegenstellingen komen eigenlijk niet voor, wat overigens sterk met ons takenpakket samenhangt. Het argument dat het voor de kiezer relevanter is om de verschillen in beeld te brengen, is onjuist en misleidend, als dat ertoe leidt dat overeenstemming wordt weggestreept en kleine verschillen tot grote proporties worden opgeblazen.

Mijn tweede bezwaar gaat over de assen van het Kieskompas. In de politicologie woedt een flinke discussie over wat op dit moment de scheidslijnen in de politiek zijn (en of dat er twee of drie of meer zijn) en in hoeverre die scheidslijnen door de tijd heen veranderlijk zijn. Ik heb niet de pretentie daar het verlossende antwoord op te kunnen geven, maar weet wel dat het tamelijk merkwaardig is om de tegenstellingen links-rechts en conservatief-progressief op de provinciale politiek te plakken. Hoewel de provincie subsidies verdeelt en voor een deel ook nog in zorg en welzijn actief is, is van daadwerkelijke inkomenspolitiek of sociaal beleid dat tot herverdeling leidt zo goed als geen sprake. De traditionele sociaal-economische scheidslijn ontbreekt dus en het is – in het verlengde van mijn eerste bezwaar - alleen via onderwerpen en stellingen die ver van de provinciale praktijk afstaan mogelijk om hier partijen onderscheidend van elkaar te positioneren. Conservatief-progressief heeft wellicht nog enige betekenis in relatie tot onze bemoeienis met cultuur, maar het is de vraag of deze scheidslijn nu echt helpt om provinciale issues te duiden. We gaan niet over inburgering en bouwen geen moskeeën.

De beleidsterreinen waar de provincie écht over gaat, zoals ruimtelijke ordening, bereikbaarheid, regionale economie, natuur en milieu (klimaat) zijn niet zo eenvoudig te vatten in deze twee assen. Is het tegenhouden van megastallen links? Is het progressief om geen kolenoverslag in de haven te willen? Moet het beter benutten van bestaande bedrijventerreinen als rechts worden gezien? De keuze die de makers van het Kieskompas terecht hebben gemaakt – ook in reactie op de Stemwijzer – om het politieke landschap in meer dan één dimensie weer te geven, lijkt nu in zijn eigen nadeel te verkeren. Omdat het leidt tot kunstmatig uitvergrote tegenstellingen in een voorgedefinieerd speelveld, waarin ik de provincie niet kan herkennen. 

Er is al genoeg hijgerigheid in de politiek, er wordt al genoeg gepolariseerd. De verschillen en tegenstellingen in de provincie zijn beperkt. Sommigen zouden misschien zeggen: de provincie is saai. Voorzover dat waar is, zou ik van harte hopen dat dat ook zo blijft.

Overigens ben ik van mening dat de Eerste Kamer behouden dient te blijven

Wensen voor de formatie

Terwijl de vier paars-groene partijen in een door ieder goed gerespecteerde radiostilte aan het onderhandelen zijn in stilte, probeert de ongeduldige buitenwacht toch invloed uitoefenen. Een populair middel is de open brief aan de informateurs. Ik heb het niet precies bijgehouden, maar schat zo in dat er toch wel meer dan dertig verschenen zijn inmiddels. Je kunt je met recht afvragen hoe effectief dergelijke oproepen dan nog zijn.

Maar sommige van deze open brieven zijn wel heel behartenswaardig, zoals "In de stad komt Nederland verder". Met de ruime aandacht voor sociaal-economische thema's in deze tijden van crisis, was ik wel blij te zien dat G4, provincies, projectontwikkelaars en Natuur en Milieu gezamenlijk stevig pleiten voor binnenstedelijk bouwen. Goede ruimtelijke ordening mag vooral niet vergeten worden! Hoewel ik als Statenlid vind dat de provincie eerstverantwoordelijk is voor de ruimtelijke ordening, baart het mij wel zorgen dat dit onderwerp op Rijksniveau wel erg weinig aandacht krijgt. Zowel wat betreft wetgeving als financiële ondersteuning ligt er toch echt ook landelijk een taak.

De briefschrijvers prijzen binnenstedelijk bouwen aan omdat het mensen kan helpen zich te ontplooien, de motor van de nationale economie draaiende houdt en energie, milieu, landschap en natuur spaart. Een pleidooi dat uitstekend past in de GroenLinks filosofie! Jammer dat de provincie Noord-Holland niet tot de ondertekenaars behoort… 

Voetbalmetaforen en het middenbestuur

Vanochtend had ik de bijzondere eer om bij het bezoek van de Noord-Hollandse Statenleden aan de Eerste Kamer een inleiding te houden over het middenbestuur. Dat leidde tot de volgende tekst:

Eigenlijk een raar begrip: middenbestuur. Het lijkt een zekere hiërarchie te suggereren, een bestuur dat in het midden zit, met een laag erboven (de Rijksoverheid en wellicht Europa) en een laag eronder (de gemeenten). Dit in tegenstelling tot het discours van de laatste jaren, waarbij niet van lagere, maar van andere overheden sprake is.

Is het prettig om je in het midden te bevinden? Een associatie die mij een jaar of twintig terugbrengt,  toen ik in het mooie Friesland elke zaterdag ging voetballen. Bij uitwedstrijden moesten diverse ouders rijden en de kunst was zoveel mogelijk spelertjes in zo weinig mogelijk auto’s te krijgen. Terwijl sommige van mijn teamgenoten al flink in de lengte en breedte waren gegroeid, behoorde ik tot de kleinere en tengerder spelers. Met als gevolg dat ik achterin de auto in het midden belandde, met de benen onhandig omhoog en tussen twee anderen ingeklemd. Evenmin was het leuk om bij een rondo in het midden te belanden en steeds wanhopiger achter de bal aan te rennen die telkens heen en weer werd getikt.

Tegenover de gulden middenweg en de waarheid die in het midden ligt, staan de middelmaat, de middenmoot en het grijze gemiddelde. Het is weliswaar veilig in het midden, maar niet zo spannend of succesvol.

Positief is dat het middenbestuur Haarlemmerolie kan zijn, een schakel of scharnier. Maar soms loopt het uit op een wanhopige poging bij elkaar te houden, te verenigen wat niet te verenigen is. En wanneer iets lukt, is het maar de vraag of degene die gestimuleerd, geregisseerd en gecombineerd heeft, ook de credits krijgt of dat een ander ermee vandoor gaat.

De discussie over nut en toegevoegde waarde van het middenbestuur wordt al vele jaren gevoerd. Er is al zoveel over gezegd en geschreven, dat ik niet de pretentie heb vandaag u geheel nieuwe of nooit eerder gehoorde inzichten aan te reiken. Ik had hier vandaag als Alexander Pechtold kunnen staan met een grote stapel rapporten die iets zeggen over het middenbestuur of regionale ontwikkeling: Geelhoed, Toonen, Kok, Lodders, Oosting, Mans, Noordanus. En dan heb ik ze nog lang niet allemaal genoemd, die rapporten die taken willen toevoegen aan het middenbestuur of ze juist weghalen, die willen splitsen en specialiseren of juist saneren en samenvoegen.

In grote lijnen zijn er drie oorzaken aan te wijzen voor de telkens weer oplaaiende discussie over het middenbestuur. De eerste is een tamelijk triviale, die alles te maken heeft met cyclus van aandacht in politiek en bestuur. “Het wordt weer eens tijd de discussie over ons bestuurlijk stelsel te voeren.” Omdat het veranderen van een politieke cultuur zo’n stuk ingewikkelder lijkt en het debat niet altijd over de echte inhoud kan gaan, wordt naar de structuur gekeken.

De tweede is samen te vatten als bestuurlijke drukte en efficiëntie. Hoewel het vooral gaat om wat de Engelsen ‘anecdotal evidence’ noemen en er geen studies zijn die overtuigend aantonen dat er echt van zoveel overlap of dubbel werk sprake is, werkt het als beeld en als aanjager voor de discussie wel goed. Met minder bestuurders, minder volksvertegenwoordigers, minder ambtenaren etc. zou het allemaal beter en doelmatiger worden. Ook het middenbestuur wordt in die redenering als een overbodige laag gezien.

De derde, niet helemaal los te zien van het vorige punt, betreft het niet halen van beleidsdoelen of achterblijvende prestaties. Illustratief is de reactie van sommige bestuurders wanneer uit onderzoek van een ongetwijfeld gerenommeerde instelling blijkt dat de Randstad uit de een of andere top-5 geduikeld is. Dan klinkt de roep om meer samenwerking, opschaling, fusie. Dan wordt het idee van een Randstadprovincie of in elk geval een Randstad autoriteit weer uit de la gehaald en afgestoft.

Zouden we met de kennis van nu opnieuw een huis van Thorbecke inrichten? Het is duidelijk dat bij verschillende problemen verschillende schaalniveaus horen. Sommige kunnen het beste dichtbij de burger opgelost worden, andere op het macroniveau van Den Haag of Brussel. Meerdere lagen dus, maar het is daarmee niet gezegd dat het er drie moeten zijn.

Want in de huidige bestuurlijke indeling zitten twee spanningen. De eerste is te beschrijven als die tussen taak en territorium. Er zijn functies of taken die bij de overheid horen. Hoeveel dat zijn en welke dat precies zijn, is ook een kwestie van ideologie, maar in de loop van de tijd heeft zich dit voor een groot aantal taken behoorlijk uitgekristalliseerd.

Aan de andere kant hebben we de territoriale indeling van dit land, in Rijk, provincie en gemeenten. Dan laten we nog even het Europese niveau buiten beschouwing. Echter, de taken zijn niet zomaar één-op-één aan een bepaald schaalniveau te koppelen. Dat geeft de taak als zodanig niet aan. Eerder is deze koppeling historisch gegroeid. Daarmee is de koppeling tegelijk veranderlijk.

Nemen we bijvoorbeeld de jeugdzorg. Nog niet zo heel lang geleden werd dit op landelijk niveau geregeld, vervolgens kregen de provincies de verantwoordelijkheid en nu gaan er stemmen op dit weer door te geleiden naar de gemeenten. Bij de havens in het Noordzeekanaalgebied waarover zojuist is gediscussieerd, zijn drie overheden betrokken. Het recent vaker klinkend advies om niet meer dan twee bestuurslagen bij een probleem betrokken te laten zijn, wijst erop dat het niet vanzelfsprekend is of iets bij gemeente, Rijk of provincie thuishoort.

Zeker theoretisch is er een oneindige hoeveelheid combinaties mogelijk van taken en territoria. Maar het moet voor de burger nog wel te volgen zijn. Immers, op de achtergrond speelt onherroepelijk de vraag van democratische legitimatie. Het eerste probleem is dat het vaak nauwelijks nog duidelijk is wie waarop aangesproken kan worden? De kans is groot dat een burger verdwaalt in het bestuurlijke bos, zeker bij beleid dat zich op het grensvlak tussen gemeente en provincie afspeelt. Bij wie moet de forens terecht die zijn buslijn ziet verdwijnen? Wie dient aangesproken te worden op het verdwijnen van dorpswinkels? Wie beschermt de weilanden tegen onnodige nieuwe bedrijventerreinen? Te gemakkelijk verwijst de gemeente naar de provincie en de provincie weer naar de gemeente. Een tweede probleem is dat wat vanuit bestuurlijk opzicht een geschikte én efficiënte taak-territorium combinatie kan zijn (stadsregio’s, vormen van intergemeentelijke samenwerking) constellaties oplevert die democratisch gebrekkig zijn, om het mild uit te drukken.

De tweede spanning is die tussen zeggenschap en uitvoering. In de afgelopen jaren zijn diverse taken gedecentraliseerd. Vaak kwam er ook een budget mee (meestal eenmalig), dat even zo vaak onvoldoende bleek te zijn. Daarnaast krijgt de provincie vanuit het Rijk geld dat gelabeld is, geoormerkt voor specifieke taken. De eigen zeggenschap van de provincie is in zo’n geval beperkt. Aan andere doeleinden kan het niet worden uitgegeven en de manier waarop ligt vaak ook al grotendeels vast.

Bovendien: als taken zijn gedecentraliseerd, wordt vaak toch nog door het ministerie of de Tweede Kamer over de schouder meegekeken. De kunst van het loslaten… Denk bijvoorbeeld aan de invoering van de OV-chipkaart. De afspraak was dat de regionale overheden verantwoordelijk zouden zijn. Intussen werd staatssecretaris Huizenga bij elke kleine of grote tegenvaller naar de Kamer geroepen. Een ander voorbeeld is wanneer provinciaal geld wordt gevraagd om Rijksprojecten te realiseren. Wel een bijdrage, maar geen zeggenschap, geen invloed op de uiteindelijke invulling.

Terug naar de huidige discussie. Aan de ene kant is die minder abstract, gaat het minder over structuren, gaat het over kerntaken. Tegelijk vind ik de discussie wat chaotisch en is het IPO er niet in geslaagd deze te leiden en tot een coherent overtuigend verhaal te komen.

De schaduw over deze discussie en veruit de belangrijkste randvoorwaarde, is dat er fors minder financiële middelen voor de provincies zullen zijn, als gevolg van Rijkskortingen. De noodzaak om kritisch te kijken naar onze taken is groter in tijden van schaarste dan in tijden van overvloed. Interessant is daarbij te constateren dat een rapport dat oorspronkelijk bedoeld was om invulling te geven aan de bezuiniging op de provincies van 800 miljoen (het rapport Lodders) ook maatgevend is geworden voor het provinciale profiel. Lodders heeft een status gekregen die destijds waarschijnlijk niet was verwacht. Terwijl je je met recht zou kunnen afvragen of Lodders nu de logische en juiste basis is om tot de kerntaken van de provincie te komen.

Tot slot: misschien valt het in dit huis mee, maar de provincie lijkt weinig vrienden te hebben. De provincie is er slecht in geslaagd eigen nut en noodzaak te laten zien, haar toegevoegde waarde te bewijzen. Verschillende partijen spreken in hun verkiezingsprogramma’s over opheffen of samenvoegen van de provincies. Ik zou daar niet een pleidooi tegenover willen zetten dat de provincie in dit aantal, met deze taken en in deze vorm moet en zal blijven bestaan. Maar ik geloof wel dat een vorm van middenbestuur nuttig en wenselijk, ja noodzakelijks is.

Het zijn immers ook de middenvelders die Oranje in Zuid-Afrika straks wereldkampioen gaan maken.