De angst heeft in Den Haag lang genoeg geregeerd

Wat valt er na alle commentaren, opinies, gevraagde en ongevraagde meningen en wijsheden van intellectuelen en de man-in-de-straat, nog toe te voegen aan de discussie over Fitna? Daarom houd ik mij stil en geef ik het woord aan Hans Goslinga:

’De wereld zal na vandaag niet meer hetzelfde zijn’, zei de toenmalige CDA-leider De Hoop Scheffer op 11/9, daarmee verwoordend wat velen dachten of aanvoelden. In Nederland was vanaf het eerste moment de kernvraag hoe de aanslagen zouden uitwerken op de verhouding tussen de autochtone bevolking en de bijna één miljoen islamitische immigranten. Premier Kok legde in de Tweede Kamer een verklaring af waarin hij beklemtoonde ’dat we ons niet laten leiden door angst, overtuigd als we zijn van de waarden van vrijheid, democratie en rechtvaardigheid’.

Die woorden hadden zowel het karakter van een klaroenstoot als van een bezwering. Kok toonde zich in één en dezelfde ademtocht een democratisch staatsman, zowel als een realistisch politicus die de bui al zag hangen. Angst, onzekerheid en wantrouwen zijn nu eenmaal een niet te onderschatten kracht in de politiek, ook de Nederlandse. Deze kracht is niet alleen een beproefd voertuig voor der Wille zur Macht, zij verenigt en splijt ook, trekt nieuwe scheidslijnen en bepaalt voor korte of langere tijd de verhoudingen, zoals de Koude Oorlog heeft laten zien.

Van dat brisante proces in de Nederlandse politiek is iedereen de afgelopen jaren getuige geweest. De angst heeft zich op de flanken van het krachtenveld uitgespreid, zowel rechts als links; de traditionele partijen in het midden zijn gekrompen. De beweging Trots op Nederland van Rita Verdonk kan een verdere versplintering teweegbrengen. Verdonk en Wilders spreken volgens de peilingen een op de vijf kiezers aan en kunnen dus een aardverschuiving veroorzaken, wat weer voor angst en verkramping in het midden zorgt.

Onder de spanning die Kok in zijn verklaring voelbaar maakte, is vooral de VVD bezweken. Het lukte de opeenvolgende leiders Dijkstal, Zalm, Van Aartsen en Rutte niet de gevoelens van angst blijvend te verenigen met de lijn van redelijkheid en optimisme. Daaraan heeft zeker bijgedragen dat het samenbindend vermogen van de liberale stroming, inherent aan haar ideologie, nooit sterk is geweest. De PvdA onderging, als geplukte rooie haan het spoor al enige tijd bijster, hetzelfde lot. Afsplitsingen bleven de partij bespaard, maar zij heeft de SP als schaduw van haar eigen verleden zeer dichtbij zien komen.

Spiegelbeeldig levert dat wellicht de verklaring op waarom het CDA in deze periode aan vertrouwen heeft herwonnen. In 2002 bleken de reeds afgeschreven christen-democraten nog over verrassend veel krediet onder de burgers te beschikken, vermoedelijk dankzij hun lange staat van dienst als landsbestuurders en bruggenbouwers tussen kapitaal en arbeid, de strijd die de politiek in de twintigste eeuw beheerste. De partij kon door de sterk bindende kracht van religie de boel beter bij elkaar houden.

Meer dan anderen zijn CDA-mensen, gericht op harmonie, geoefend in de kunst van het meebuigen met het gemoed van de natie. Dat levert geen beelden op van helder, aansprekend leiderschap, maar in tijden van heftige beroering is het geruststellend over bestuurders te beschikken die bedreven zijn in minding the shop. Met op het netvlies oud-onderzeebootkapitein Piet de Jong, die het land met vaste hand door de woelige jaren zestig stuurde, is dat niet laatdunkend bedoeld. Het land moet toch geregeerd worden. Maar dat is niet genoeg.

Dat we sinds 11/9 aan het vijfde kabinet toe zijn, zegt iets over de fricties tussen politiek en burgers. In de jaren zestig trad ook het ene kabinet na het andere aan, maar de crisis tussen politiek en burgers lijkt nu breder en diepgaander. In dat licht stelt de traditionele coalitiepolitiek van CDA en PvdA ook maar betrekkelijk gerust. Niet omdat het beleid zo weinig tot de verbeelding spreekt, maar omdat het noodzakelijke nieuwe contract met de burgers geen inhoud krijgt. De onrust, veroorzaakt door een ongekende vervreemding tussen politiek en burgers, blijft daardoor bestaan.

Fitna heeft laten zien dat Wilders de natie niet meer heeft te bieden dan zijn eigen angstvisioen. In die zin heeft hij zichzelf in het onbeholpen filmpje ontmaskerd als een politicus die met lege handen staat. Zelfs zijn analyse van de islam als de nieuwe vijand die zich na het nazisme en het communisme voor het vrije Westen aandient, bleek krakkemikkig. Deze ideologische systemen steunden op politieke, militaire en economische macht, gebundeld in machtige staatsverbanden. In het geval van de islam is daarvan geen sprake, zelfs als deze religie door de ogen van Wilders als ideologie wordt opgevat. Een lichtpuntje is dat de politicus eindelijk met burgers in debat wil. Dat stelt hem, al jaren in een claustrofobische toestand levend, in staat moslims vanuit een directer perspectief te bekijken dan dat van zijn abstracte liberale djihad.

De gevestigde politici hebben, zeven jaar na de klap die het wereldbeeld veranderde, niet zoveel reden zich op de borst te slaan. Zij zijn vooral met zichzelf bezig geweest en, uit angst voor de kiezers, te weinig met de grondslagen van de immigratiesamenleving in de 21e eeuw. De democratische waarden waarvoor Kok zeven jaar terug pal wilde staan, zijn het waard verdedigd te worden, maar zij moeten wel inhoud krijgen, bijvoorbeeld in een gedeeld burgerschap.